Traditionele cadeaus: de Geit
July 1, 2022Houtskool maken
July 14, 2022Te weinig hulpgeld komt terecht bij de armen. Dat was een belangrijke reden om 16 jaar geleden INclusion op te richten. Maar wat zijn nu precies de cijfers: hoeveel van het geld voor ontwikkelingsprojecten komt goed terecht? Hoe verhouden de kosten van ontwikkelingsprojecten, zoals de kantoor- en personeelskosten, zich tot de resultaten? We doken in artikelen en rapporten over de (in)efficiëntie van ontwikkelingshulp.
Deel 1: de officiële ontwikkelingshulp door regeringen en internationale organisaties
Onze wetenschappelijk specialist Rene Heeskens zit bovenop het nieuws over ontwikkelingswerk en basisinkomen. In deze blog een verslag van de zoektocht naar het antwoord op de vraag: “Hoeveel geld van ontwikkelingshulp komt nu echt bij de armen terecht?”
“Hoeveel geld van ontwikkelingshulp komt nu echt bij de armen terecht?”
Het antwoord op deze vraag is niet eenvoudig te geven. Ontwikkelingshulp (1) wordt gegeven door verschillende actoren – door regeringen, internationale organisaties, niet-gouvernementele organisaties en particuliere initiatieven – op verschillende manieren en met verschillende doelen. Daarom is het niet mogelijk de vraag hoeveel geld uiteindelijk bij de armen zelf terecht komt eenduidig te beantwoorden. En de verschillende doelen maken het ook moeilijk de efficiëntie van ontwikkelingsprojecten met elkaar te vergelijken.
GiveWell is één van de organisaties die toch probeert antwoord te geven op de vraag: ‘Aan welke organisatie kun je nu het beste geld doneren?’. Zij komen tot een top 9, maar geven daarbij aan dat hun inschatting van de efficiëntie van een organisatie of project als een grove indicatie moet worden gezien en niet als een precieze berekening, omdat subjectieve oordelen – persoonlijke opvattingen en waarden - een rol spelen bij het bepalen van de efficiëntie. En ook omdat er onvoldoende cijfers zijn over de resultaten van projecten op korte en langere termijn. Meer hierover in de tweede blog van deze serie.
Ontwikkelingshulp gaat niet alleen over honger en armoede
Als alle ontwikkelingsorganisaties hetzelfde zouden doen, dan zou vergelijken gemakkelijker zijn, maar dat is niet het geval. Bij ontwikkelingshulp denken de meeste mensen waarschijnlijk in eerste instantie aan het bestrijden van honger en armoede. Maar veel ontwikkelingsprojecten richten zich daar niet op, tenminste niet rechtstreeks. Andere doelen zijn bijvoorbeeld de ondersteuning van organisaties in een land die ijveren voor democratie, voor vrije journalistiek, voor fraudebestrijding of emancipatie van vrouwen of minderheden. Weer andere projecten zijn bedoeld om de negatieve gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Natuurlijk is ook bij het op deze wijze bevorderen van positieve ontwikkelingen in een land het uiteindelijk doel, dat het met iedereen in het land beter gaat en dat ook de armoede vermindert. Maar omdat de aanpak niet rechtstreeks gericht is op bestrijding van armoede, is moeilijk te zeggen hoe efficiënt zulke ontwikkelingsprojecten zijn. Ook al komt er geen cent van donaties rechtstreeks bij mensen die in armoede leven terecht, uiteindelijk kunnen ze toch profiteren als de projecten bijdragen aan een positieve ontwikkeling in het land.
ODA – Official Development Aid
Welke informatie is er wel? Voor het overgrote deel gaan onderzoeken over ODA, de ontwikkelingshulp door regeringen van de DAC-landen (Development Assistance Committee). Dat is niet verwonderlijk, omdat dit het grootste deel vormt van alle ontwikkelingshulp en omdat hierover de meeste cijfers beschikbaar zijn.
De DAC-landen zijn alle EU-landen - behalve Estland, Letland en Litouwen - het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, Japan, Noorwegen, Zwitserland, IJsland en Zuid-Korea. Het algemene beeld dat de rapporten en artikelen over ODA geven is, dat de omvang van de hulp te gering is en dat de hulp die door regeringen wordt gegeven minder effectief is dan hulp gegeven door internationale organisaties of niet-gouvernementele organisaties (Ngo’s). Vooral omdat politieke overwegingen een grote rol spelen bij het beslissen over waar de hulp naar toe gaat.
Nederland behoort niet tot de koplopers
De VN heeft al in 1970 de doelstelling gesteld, dat 0,7% van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI) aan ontwikkelingshulp moest worden gegeven. Dit doel werd door veel landen gesteund, maar de meeste landen halen die doelstelling niet. Destijds was het idee dat het doel in 1975 en zeker niet later dan in 1980 zou moeten worden bereikt. Er zijn echter maar zeven DAC- landen die 0,7% van het BNI of meer aan ODA uitgeven, namelijk Zweden (1,14%), Noorwegen (1,11%), Luxemburg (1,02%), Duitsland (0,73%), Denemarken (ook 0,73%) en het Verenigd Koninkrijk (0,7%). Tot 2012 behoorde Nederland ook tot deze groep, maar door bezuinigingen op het budget voor ontwikkelingssamenwerking blijft Nederland inmiddels steken op 0,59%. Daarnaast besteed Nederland ook nog een relatief groot deel van dit geld – 10% - aan de opvang van vluchtelingen in Nederland.
Het gemiddelde van de EU ligt op 0,5% van het BNI. De EU-landen gaven samen in 2020 in totaal 72,7 miljard aan ODA. De Verenigde Staten zijn in absolute cijfers als land de grootste donor met 35,5 miljard dollar aan hulp, maar dit is slechts 0,17% van het BNI van de VS. Daar staat tegenover dat de VS verreweg de grootste donor zijn als het gaat om particuliere giften. Toch is de totale ontwikkelingshulp van de VS als percentage van het BNI nog steeds een stuk lager dan het gemiddelde van de EU.
Politieke overwegingen zijn vaak bepalend
Naast de te geringe omvang van de hulp, komt veel van de ODA niet goed terecht. Zoals al genoemd wordt een deel besteed aan opvang van vluchtelingen in eigen land. Daarnaast wordt een deel gebruikt om vluchtelingen in andere landen tegen te houden. Regeringen van Afrikaanse landen die hieraan meewerken krijgen meer ontwikkelingsgelden. Via het EU Trust Fund wordt meer dan een kwart van de hulpgelden gericht op het tegengaan van migratie, volgens een rapport van Oxfam. (Zie ook: Europees ontwikkelingsgeld ingezet om migratie tegen te houden.) Ook andere politieke overwegingen spelen een rol. Zo ontvangen landen die in de VN stemmen zoals de donorlanden dat willen meer hulp.
Gebonden hulp
Een andere praktijk is ‘gebonden hulp’. De ontvangende landen worden verplicht het geld te besteden bij bedrijven uit de donorlanden. Onderzoek heeft uitgewezen dat zulke gebonden hulp duur en inefficiënt is. Door afspraken is het gedeelte van de Nederlandse ODA dat als gebonden hulp wordt verstrekt verminderd. Toch lijkt hulp die eerder het Nederlandse bedrijfsleven ten goede komt dan de mensen in ontwikkelingslanden nu weer toe te nemen, bijvoorbeeld via het Dutch Good Growth Fund. Het feit dat ontwikkelingssamenwerking samen met buitenlandse handel onder één ministerie valt is wat dat betreft ook een teken aan de wand.
Te weinig komt bij de armsten terecht
Door deze en andere redenen gaat een groot deel van ODA niet naar degenen die hulp het hardst nodig hebben. In Investments to end poverty report 2018 van de internationale onderzoeksorganisatie Development Initiatives is te lezen (p. 32):
Looking at the prevalence of extreme poverty ($1.90 per day) across countries, the amount of ODA received by countries with larger populations of people in extreme poverty is nowhere
near proportionate. The countries that contain 75% of the world’s poorest people received
35% of the ODA disbursed in 2016, and countries with less than 1% of the world’s poorest
people received 25% of ODA.
Het AidWatch 2019 Report van Concord – het Europese netwerk van meer dan 2600 ontwikkelingsorganisaties - komt tot een nog scherpere conclusie (p. 5):
“Looking at a core group of the 16 poorest and most financially challenged (…) there is dramatic evidence that those most in need of resources currently receive only 8% of EU aid.”
Multilaterale hulp door internationale organisaties
Niet alle ODA wordt rechtstreeks door donorlanden aan de regeringen van ontvangende landen gegeven. Deze zogenoemde bilaterale hulp maakt ongeveer de helft van ODA uit. Ongeveer een derde van ODA wordt gegeven via internationale gouvernementele organisaties zoals UNICEF en de UNHCR (vluchtelingen). Dit noem je multilaterale hulp. Deze hulp wordt in het algemeen beter besteed dan de bilaterale hulp, vooral omdat politieke belangen een minder grote rol spelen. Zo is te lezen in het rapport Bilateral versus multilateral aid channels: Strategic choices for donors van ODI, een in Groot-Brittannië gevestigd internationaal onderzoeksinstituut dat zich richt op ontwikkelingssamenwerking en andere globale ontwikkelingen (p. 20):
What emerges is that multilateral channels appear less politicised, more demand-driven, more selective in terms of poverty criteria and a better conduit for global public goods.
De rest van ODA gaat naar Ngo’s, Niet-gouvernementele organisaties, zoals Artsen zonder Grenzen, Oxfam-Novib, Cordaid, ICCO, Plan en Warchild. In het tweede deel van deze blogserie richten we de blik op deze Ngo’s. Ook INclusion is als non-profit stichting een Ngo.
Dit artikel werd geschreven door René Heeskens. Lees ook deel 2 van zijn onderzoek naar de vraag: hoeveel geld van ontwikkelingshulp komt nou terecht bij de armen?
1) Ik gebruik in dit artikel de begrippen ontwikkelingshulp en ontwikkelingssamenwerking als synoniemen. Vaak wordt de voorkeur gegeven aan ‘ontwikkelingssamenwerking’ om te benadrukken dat het om een gelijkwaardige samenwerking moet gaan. Tegelijkertijd is er in de praktijk echter toch altijd sprake van een gever die de voorwaarden bepaalt. Daarom is de benaming ‘ontwikkelingshulp’ misschien eerlijker.