Komt het geld wel bij de armsten terecht: hoe presteert INclusion?
October 23, 2022Karige Keuken: koken voor Cash!
November 7, 2022In deze blogserie hebben we geprobeerd de vraag te beantwoorden of ontwikkelingshulp wel terecht komt bij degenen die het ’t meest nodig hebben. In het eerste deel hebben we daarbij gekeken naar de officiële ontwikkelingshulp door overheden. In de tweede blog naar de private ontwikkelingshulp gegeven door non-gouvernementele organisaties (Ngo’s), bedrijven en andere particuliere initiatieven. In het derde deel zijn we specifiek ingegaan op de organisatie GiveWell, een voorloper op het gebied van het vergelijken van de impact en efficiëntie van ontwikkelingsprojecten.
In dit vierde deel vatten we de belangrijkste conclusies samen. Komt het geld wel bij de armsten terecht, wat is de impact van de hulp, en welke organisaties en projecten zijn het meest effectief en efficiënt? Tot slot kijken we dan nog naar INclusion: hoe goed presteren we, welk deel van onze uitgaven gaat naar de mensen in Welle en welk deel besteden we aan andere zaken?
Door wetenschappelijk specialist René Heeskens.
Natuurlijk is de gegeven analyse in de voorgaande blogs lang niet volledig.
Er is nog veel meer te zeggen over de impact en efficiëntie van ontwikkelingshulp. Bijvoorbeeld over de vraag wat het resultaat van alle ontwikkelingshulp samen, wereldwijd, is. Wat dit betreft zijn de meeste deskundigen het erover eens, dat ontwikkelingssamenwerking heeft bijgedragen aan de afname van armoede en van sterfte door honger en ziekte, en aan andere positieve ontwikkelingen zoals een hogere schoolparticipatie. De meningen zijn verdeeld over de vraag of het ook heeft geleid tot een sterkere economische ontwikkeling (groei) in de ontvangende landen.
In de zoektocht in de voorgaande blogs heb ik vooral gekeken of ontwikkelingsgeld echt wordt ingezet waar het ‘t hardst nodig is, en of het geld efficiënt wordt ingezet.
Wordt niet een te groot deel besteed aan de lonen en andere organisatiekosten van alle betrokken organisaties, overheden en deskundigen?
Diversiteit maakt vergelijken moeilijk
Een allereerste conclusie daarbij was, dat het onmogelijk is hierover stellige uitspraken te doen, omdat ontwikkelingsprojecten zich op heel verschillende doelstellingen richten. Het gaat niet alleen om verminderen van armoede, honger en vermijdbare sterfte, maar ook om opkomen voor de rechten van minderheden, om het bevorderen van democratie, mensenrechten en vrije journalistiek, en om het tegengaan van (de gevolgen van) klimaatverandering.
Hoe kun je zulke ongelijksoortige projecten met elkaar vergelijken?
Dat is moeilijk, zo niet onmogelijk. Niet alleen omdat de doelen heel verschillend zijn, maar ook omdat sommige projecten heel concrete resultaten opleveren op korte termijn, terwijl van andere projecten de resultaten moeilijker meetbaar zijn en pas op langere termijn zichtbaar worden. Kortom: er past terughoudendheid bij het doen van algemene uitspraken over de impact van ontwikkelingsprojecten en over hoe goed donaties en andere inkomsten worden besteed door ontwikkelingsorganisaties.
Gebrek aan onderzoek
De tweede conclusie is dat er te weinig onderzoek wordt gedaan en gerapporteerd om de effectiviteit van ontwikkelingsprojecten te kunnen beoordelen. Om de effectiviteit goed te kunnen beoordelen, zou je onderzoek moeten doen waarbij je de situatie van de ontvangers van de hulp na afloop van een project vergelijkt met de situatie van een vergelijkbare groep die de hulp niet ontvangen heeft, en zou je ook op middellange en lange termijn nog eens moeten kijken of positieve resultaten blijven voortduren. Zulk onderzoek wordt echter heel weinig gedaan. Dit is in zoverre begrijpelijk, dat zulk onderzoek ook geld kost, wat dan niet meer aan het doel besteed kan worden. Toch zou het goed zijn als ontwikkelingsorganisaties in elk geval een deel van hun projecten op deze wijze laten onderzoeken, zodat we meer inzicht kunnen krijgen in de effectiviteit van verschillende soorten hulp.
ODA, de officiële hulp door de regeringen van de rijke DAC-landen
Ondanks deze twee moeilijkheden – de diversiteit en het gebrek aan onderzoeksdata – valt er toch wel iets te zeggen over de effectiviteit van de besteding van ontwikkelingsgelden. In de eerste blog hebben we daarbij vooral gekeken naar ODA, de officiële hulp door de regeringen van de rijke DAC-landen. Het grootste deel van ODA wordt bilateraal – van land tot land - gegeven. De belangrijkste conclusie hierbij is dat politieke overwegingen een sterke rol spelen bij het bepalen wie hulp krijgt. De hulp gaat voor een te klein deel naar degenen die het ’t meest nodig hebben. Ook geven veel landen, ook Nederland, minder ontwikkelingshulp dan de norm die in 1970 al in de Verenigde Naties is gesteld van 0,7% van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI). Daarnaast wordt een deel van het ontwikkelingsbudget besteed aan zaken die weinig tot niets te maken hebben met het eigenlijke doel van ontwikkelingssamenwerking, zoals de opvang van vluchtelingen in eigen land.
Een deel van de ODA wordt besteed via internationale gouvernementele organisaties en niet-gouvernementele organisaties (Ngo’s). Ook op deze hulp oefenen de regeringen invloed uit, maar toch spelen politieke overwegingen een minder grote rol, als ODA via internationale organisaties of Ngo’s wordt besteed.
Cash transfers scoren goed
In de tweede blog hebben we met name gekeken naar deze Ngo’s, waartoe ook INclusion behoort. Ook hier geldt dat projecten vaak moeilijk met elkaar te vergelijken zijn en dat er een gebrek aan data is. Er zijn geen algemene onderzoeken, waarin de effectiviteit van verschillende soorten projecten met elkaar worden vergeleken. Wel zijn er enkele benchmarkstudies, waarin de impact van bijvoorbeeld cash transfers worden vergeleken met een ander hulpproject, zoals een scholingsproject. Ook zijn er organisaties zoals GiveWell die proberen te bepalen op basis van bepaalde criteria aan welke organisaties je nu het beste geld kunt doneren.
Onvoorwaardelijk geld geven, zoals INclusion doet, komt bij zulke studies en analyses goed uit de bus.
Maar er zijn ook andere interventies die goed scoren – zoals malarianetten of vaccins verstrekken – en zelfs béter als je bijvoorbeeld kijkt naar hoeveel levens op korte termijn worden gered door de hulp.
Kijken we breder naar hoe ontwikkelingsorganisaties rapporteren over de resultaten van hun projecten, dan blijkt het moeilijk te zijn om op basis daarvan een goed beeld te krijgen. Op het eerste gezicht lijkt het dan of het overgrote deel, 90% of meer, aan de projecten wordt besteed en maar een klein deel aan kosten van de eigen organisatie. Maar bij nadere beschouwing van onder meer de jaarverslagen van de organisaties blijkt dat een groot deel van de eigen kosten boekhoudkundig bij de projecten worden ondergebracht.
Al met al lijken de grote ontwikkelingsorganisaties zo’n 50 à 60 procent van alle inkomsten te besteden aan personeels- en kantoorkosten (inclusief de veldkantoren in ontwikkelingslanden), en aan andere algemene kosten zoals werving van nieuwe donateurs.
Concluderend kunnen we stellen dat ontwikkelingshulp zeker bijdraagt aan bijvoorbeeld de vermindering van armoede, honger en nodeloos overlijden door vermijdbare ziekten, maar dat er ook nog heel veel te verbeteren valt. Landen zouden zich minder door eigenbelang moeten laten leiden bij het geven van hulp en meer moeten kijken waar hulp het hardst nodig is. Ook zouden ze meer hulp moeten geven, tenminste 0,7% van het BNI zoals afgesproken in de VN. Particuliere ontwikkelingsorganisaties kunnen verder werken aan het vergroten van de impact en efficiëntie, en het verlagen van de eigen personeels-, kantoor- en wervingskosten. Bijvoorbeeld door meer directe cash transfers te gaan geven. Er zijn al organisaties, zoals het World Food Programma van de VN, die dit steeds meer doen.
Dit artikel werd geschreven door René Heeskens. Lees ook deel 1, deel 2 en deel 3 van zijn onderzoek naar de vraag: Hoeveel geld van ontwikkelingshulp komt nou echt terecht bij de armen?